fbpx

Bestuurders van failliet geldtransportbedrijf niet aansprakelijk voor schade van klanten na overname

Na het faillissement van een branchegenoot neemt een geldtransportbedrijf een deel van diens klanten over, waaronder een groothandel. Als ook dit geldtransportbedrijf failliet gaat, heeft deze klant niet alle bij haar opgehaalde contanten op de rekening gestort gekregen. Zij stapt naar de rechter en stelt de oud-bestuurders aansprakelijk voor de schade.

Meerdere aan elkaar gelieerde bv’s exploiteren verschillende groothandels in horeca-producten. Het geldtransportbedrijf dat bij deze bedrijven de contanten ophaalt gaat failliet, waarna een ander geldtransportbedrijf een deel van de klanten overneemt, waaronder de bv’s. 


De werkwijze van het nieuwe geldtransportbedrijf in het kort: het bij de klanten opgehaalde contante geld wordt vervoerd naar en geteld in een telcentrum van het geldtransportbedrijf. Daarna worden de gelden vermengd, de zogeheten CiT-gelden, die vervolgens worden afgestort bij De Nederlandsche Bank (DNB). Het ‘tegenbedrag’ wordt daarna bijgeschreven op een speciale CiT-rekening bij een andere bank.

Tekorten

Na de overname door het nieuwe geldtransportbedrijf is uitbetaling van de CiT-gelden om administratieve redenen enige tijd niet mogelijk. Het geldtransportbedrijf schrijft het geld dan bij op de eigen algemene rekening bij een andere bank, waardoor twee geldstromen nu door elkaar lopen. Door de overname ontstane tekorten worden deels opgevangen met CiT-gelden. Het tekort in de uitbetaling van CiT-gelden loopt inmiddels op tot € 12,8 miljoen.

Als na een paar maanden de CiT-gelden weer op de ‘oude’ rekening worden gestort, worden nieuw gestorte CiT-gelden uitbetaald aan klanten met de oudste aanspraken. Maar dan gaat ook dit geldtransportbedrijf failliet. Een deel van de bij de bv’s van de groothandel opgehaalde cash is dan nog niet op hun rekeningen gestort. Bij de rechtbank Amsterdam eisen deze bv’s dat de voormalige bestuurders van het geldtransportbedrijf persoonlijk aansprakelijk worden gesteld en worden veroordeeld voor het betalen van een schadevergoeding van een kleine drie ton. Ze stellen hen onder meer hoofdelijk aansprakelijk voor het beleid waarbij het bedrijf jarenlang hun klantgelden niet heeft afgestort en onrechtmatig voor zichzelf heeft gebruikt (verduisterd).

Hoge lat

Uitgangspunt is, zo stelt de rechtbank, dat als een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade. In bijzondere omstandigheden kunnen echter ook de bestuurders aansprakelijk zijn, maar de lat daarvoor ligt hoog. Of plaats is voor een persoonlijk ernstig verwijt, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen twee situaties worden onderscheiden, zo volgt uit vaste jurisprudentie.

Een bestuurder wist bij het aangaan van de verbintenis of behoorde redelijkerwijze te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (het zogenaamde ‘Beklamel-criterium’). Of de bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat die haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (de ‘frustratie van verhaal-grond’).

Haviltex

De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat partijen zijn overeengekomen over de klantcontanten vanaf het moment dat het geldtransportbedrijf dit geld had afgestort. Volgens vaste Hoge Raad-rechtspraak is van belang wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moet worden gekeken naar alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (de ‘Haviltexmaatstaf’).

Uit de door deze partijen gesloten overeenkomst volgt volgens de rechtbank niet dat het eigendom van of de verantwoordelijkheid voor het geld op enig moment aan de aangewezen bank is overgedragen. De stelling van de bv’s dat het gegiraliseerde geld niet in het vermogen of op de bankrekening van het geldtransportbedrijf mocht komen, is dan ook onjuist. De werkwijze van het bedrijf, waarbij het gegiraliseerde geld van klanten ook via zijn vermogen liep, is volgens de rechtbank niet in strijd met de overeenkomst.

Niet onverantwoord

De rechtbank oordeelt verder dat de beslissing van het geldtransportbedrijf om klanten van de branchegenoot over te nemen niet onverantwoord was. DNB deed nadrukkelijk een beroep op de onderneming, terwijl zij nog tijd zou hebben om zich op de overname voor te bereiden en daarvoor bovendien financieringsmogelijkheden had. In de praktijk pakte de overname echter heel anders uit dan beoogd, maar dat hadden de bestuurders vooraf niet kunnen voorzien.

Van beleid dat erop was gericht om het klantgeld te gebruiken voor de eigen financiering was volgens de rechtbank geen sprake en van beleid waarvan de bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat het bedrijf zijn verplichtingen niet zou kunnen nakomen evenmin. De bestuurders kan dan ook geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van de beslissing om het geldransportbedrijf voort te zetten zonder aan CIT-klanten te laten weten dat een achterstand in uitbetaling was ontstaan. Daarbij weegt mee dat zij ernaar streefden de achterstand in te lopen en de extra financiering die ze hadden gekregen daar ook deels voor hebben gebruikt.

Zorgplicht volgt niet uit overeenkomst

Ook de andere verwijten die de bv’s de oud-bestuurders maken stranden. Zo volgt er volgens de rechtbank uit de tussen de partijen gesloten overeenkomst geen zorgplicht voor het bedrijf om verdere verzekeringen af te sluiten. Het verwijt jegens de bestuurders dat zij hebben nagelaten zo’n verzekering te sluiten en dat hen daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, is dus ongegrond. Dat de bestuurders zouden hebben gebankierd zonder de daarvoor vereiste vergunning is eveneens onjuist, nu de klantgelden steeds zijn afgestort bij DNB. Doordat het omzetten van chartaal geld in giraal geld door die bank gebeurde, is het verwijt dat het geldtransportbedrijf handelde zonder bankvergunning ongegrond.

De bestuurders kan dan ook geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. De op bestuurdersaansprakelijkheid gebaseerde vorderingen worden daarom afgewezen. De bestuurders hoeven de door de bv’s geleden schade niet te vergoeden.

Bron: Uitspraak Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBAMS:2023:6733 C/13/728787 / HA ZA 23-95 | 24-10-2023

Heeft u een vraag over het onderwerp van dit artikel of wilt u meer informatie over ondernemingsrecht, neemt u dan contact op met Arjen Douma. Ook kunt u ons contactformulier invullen, dan nemen wij zo spoedig mogelijk contact met u op.

Ook interessant